Robberechts, Daniël

KUNST EN DE VRIJE MARKTECONOMIE, auteur: Daniël Robberechts. Opiniestuk. De Morgen, 1992.
-->zelfportret
"In Giverny bezochten we het huis en de tuin van Monet. Het werd een
heerlijke namiddag. De tuin was gewoon prachtig. In de woning drong voor
het eerst iets van de schoonheid van Japanse prenten tot me door. We
moesten wel wat aanschuiven - daar hadden een paar autobussen uit Parijs
voor gezorgd - maar echt hinderlijk was de toeloop niet geworden. Toen
we naar buiten gingen wees Cee me een soort van gedenkplaat aan; daarop
stond vermeld dat we de vrijwaring en het onderhoud van tuin en woning
aan de eigenares van Reader's Digest hadden te danken. Daarmee was de
namiddag voor mij bedorven.
Eigenlijk zei de gedenkplaat: 'Dat het
hoofdzakelijk of uitsluitend troep is wat we met dat blaadje van ons
uitbrengen, nu weldra zeventig jaar lang al, dat weten we wel. We hebben
er intussen flink aan verdiend. Zo veel, dat we ook een beroemde
kunstkollektie hebben kunnen samenstellen. En kijk: zonder dat geld waar
jij zo vies van bent, zouden het huis en de tuin van Monet nu verdwenen
zijn. Want uiteindelijk heeft het geld, ook het smerigste, toch altijd
het laatste woord - ook over de kunst."
Ik ben me wel bewust dat ik
volstrekt niet onpartijdig ben tegenover de koophandel en het geld. Het
zal wel geen toeval zijn dat ik als kind wel monnik, piloot of militair
wilde worden, maar dat nooit bij me is opgekomen om een werkelijk
produktief - d.i. ekonomisch waardescheppend - beroep uit te oefenen. Ik
weet dat dat de koophandel een onschatbare vooruitgang betekende
tegenover de ruilhandel. Ik weet dat eerst de markt een algemeen verkeer
van alle mensen met elkaar mogelijk heeft gemaakt. Ik neem aan dat een
strenge planekonomie altijd veel te grof zal zijn om aan zovele
materiële behoeften te kunnen voldoen als een marktekonomie. Ik ben
zelfs bereid om aan te nemen dat "de markt een nooit geëvenaard
demokratisch mechanisme is" (Verhofstadt). Maar...
Ik weet ook dat
zelfs Vincent Van Gogh niet buiten de markt heeft geleefd: hij moest
tenslotte betalen voor zijn kleuren, doeken en penselen, en zijn mecenas
Theo kwam in een kunsthandel aan de kost. Aanvankelijk zullen het wel
louter kunstliefhebbers zijn geweest die voor de bewaring van zijn
werken hebben gezorgd, maar ik neem aan dat we het kostelijke bewaren en
onderhouden van die doeken nu ten minste voor een deel aan rijke
verzamelaars te danken hebben. Maar...
Maar er zijn twee dingen die
ik nooit aanvaard heb en nooit wil aanvaarden. Een. Dat de koophandel
het zo nodig van een opdringerige en grove en vernederende reklame moet
hebben als we dagelijks geserveerd krijgen, dat niet meer mensen zich
door die reklame gehoond en besmaad voelen; dat een reklame à la VTM
geen afkeer wekt en daardoor niet averechts gaat werken. "Maar de mensen
zien dat juist graag." Ik zou graag weten of dat wel klopt. Het is toch
best denkbaar dat vele kijkers die zich aanvankelijk louter door
nieuwsgierigheid tot dit nieuwe hebben laten verleiden, zich achteraf
uit gewoonte of lamlendigheid of pure miserie hebben laten inpakken?
Maar als het nu echt zo is dat de grofste en opdringerigste reklame het
altijd beter doet en dat "de mensen dat echt graag zien", dan kunnen "de
mensen" voor mijn part de hort op en wil ik me graag tot een elite
rekenen - een kieskeurige elite die tegenover de meerderheid alleen nog
het voorrecht geniet om verongelijkt te worden.
(Overigens vind ik
het een gore schande dat ik niet meer naar Nederands radionieuw kan
luisteren zonder daarvoor te moeten 'betalen' met het aanhoren van
reklameboodschappen; zelfs op Radio 3 moet ik herinnerd worden aan het
bestaan van een bank die vrolijk meewerkte aan de apartheid. "Maar het
doet toch geen pijn?" O nee, de ingreep is pijnloos; maar als ik over
afzienbare tijd begin te dementeren zal ik mijn familie verbazen door
ineens om een onbekende reden een fanatieke klant te worden van dezelfde
bank).
Twee. Dat het bestaan van een kunstwerk volledig afhangt van
de markt. Ik geloof en blijf geloven dat in elk kunstwerk iets anders
meespeelt dan geld verdienen, of zelfs brood. Het kunstwerk getuigt
juist dat er in weerwil van alles toch nog iets anders bestaat, dat geld
en markt niet alle behoeften kunnen bevredigen. Ik geloof zelfs dat elk
kunstwerk ten minste voor een tegen geld en markt in otstaat, precies
in de mate dat geld en markt uit zichzelf geneigd zijn om (letterlijk
totalitair) alles aan zich ondergeschikt te maken.
Binnen de
literatuur kan ik zelfs wijzen op de feitelijke tegenstellingen tussen
een meesterwerk en de markt. De lezer die een boek als een meesterwerk
ervaart, zal zich met genoegen een hele tijd lang in dat werk verdiepen,
en zolang veel minder of geen behoefte hebben aan andere lektuur. In
dat opzicht werkt een meesterwerk, voor zover het door lezers als
zodanig wordt ervaren, gewoon verkoop-stollend; en je begrijpt dat uitgevers en boekhandelaars het veel meer van verkoop-bevorderende
werken moeten hebben: boeken die de lezer net niet genoeg ontgoochelen
opdat ze helemaal stoppen met lezen en naar een konkurrende vorm van
vrijetijdsbesteding overstappen, maar die hen achteraf toch zo
onbevredigd laten dat ze onmiddellijk naar weer een ander boek
verlangen. Terwijl de boekenmarkt van de konsumenten verwacht dat ze
altijd meer en andere boeken lezen, of tenminste kopen, zet een literair
werk van topkwaliteit de lezer ertoe aan veel langer bij deze bepaalde
tekst te blijven stilstaan dan eigenlijk ekonomisch verantwoord is.
Ik
ben niet van mening dat een echte kunstenaar armoe behoort te lijden,
en ik gun elke kunstenaar een inkomen. Maar ik ben van oordeel dat dit
geld voor hem een toemaat moet zijn. Ik kan me geen echte kunst
voorstellen die niet naar iets totaal anders hunkert dan wat de
gevestigde kultuur te bieden heeft. Kinderlijk of prometeïsch, zoals u
wilt, maar in ieder geval halsstarrig, 'onredelijk'. Ik geloof dat de
kunstenaar die in de eerste plaats aan verkoopbaarheid of zelfs
rendabiliteit denkt (of moet denken), zich bij voorbaat naar de
heersende orde heeft gevoegd en ons dus niet echt iets anders biedt.
Voor hetzelfde geld kon hij bankbediende zijn en eigenlijk minder gedwee in het systeem meedraaien.
Het
is uiteraard mogelijk dat ik me vergis. Dat mijn mening zeer binnenkort
als achterhaald romantisch wordt beschouwd. Dat niemand er nog maar aan
denkt zich aan een kunstwerk te zetten waar geen vooraf bepaalde vraag
naar is (die dan het liefst via een marktonderzoek wordt gemeten). Dat
we naar een kultuur evolueren waarin kunstenaars zich even
vanzelfsprekend vooraf naar de regels van de markt voegen als primitieve
ambachtslui naar de traditionele en onbetwistbare regels van hun
voorgangers. Maar dan hoeft het voor mij niet meer.
"Maar als het nu
eenmaal die kant opgaat, dan helpt jouw lievemoederen daar toch niks
aan?" De reden waarom ik mijn weigering uitdruk is: dat het goeddeels
van de kunstenaars zelf afhangt of de markt allesoverheersend is. Want
telkens als iemand zich naar de regels van de markt voegt, maakt hij ze
ook zoveel dwingender.' De Morgen, 1992, auteur: Daniël Robberechts